Hoe economische groei zijn waarde verloor

Wat is er mis met Nederland? Op het eerste gezicht niks. We zijn welvarend, hebben een goed onderwijssysteem en een goed zorgstelsel. Toch sluimert er al jaren iets onder de oppervlakte en komt dit steeds vaker naar boven. Denk aan de huizencrisis, de personeelstekorten in datzelfde onderwijs, de overbelaste ziekenhuizen en de toenemende armoede.

De opmars van populistische partijen is wat dat betreft een teken aan de wand met de overwinning van Forum voor Democratie bij de Provinciale Statenverkiezingen van 2019 als voorlopig dieptepunt. Een stem op een populistische partij is een stem tegen de gevestigde orde. Natuurlijk, een groep ontevreden zeikstralen heb je altijd. Maar als het er teveel worden, moet je je afvragen of er niet een reële, dieperliggende oorzaak voor hun onvrede is.

De auteurs van ‘Fantoomgroei’ – Sander Heijne en Hendrik Noten – komen wat mij betreft behoorlijk dicht in de buurt van een helder antwoord op die vraag. Zij hebben getracht uit te zoeken waarom werkend Nederland sinds 1982 nauwelijks meer profiteert van economische groei. Terwijl bedrijven en aandeelhouders hun kapitaal snel groter zien worden geldt dat nauwelijks meer voor de inkomensontwikkeling van gezinnen. Van gemaakte bedrijfswinsten gaat er nu een euro naar het bedrijf en een euro naar werknemers. Dividenden en bonussen voor topmannen zijn naar recordhoogtes gestegen. De CEO van een groot bedrijf verdient nu 80 keer zoveel als een gemiddelde werknemer. Dat zijn geen goede verhoudingen.

De ergste effecten van de scheefgroei zijn voelbaar in de middenklasse. Hoogopgeleiden doen het (voorlopig) nog aardig. Maar daarbij mag niet vergeten worden dat de overheid allerlei nivelleringsmethoden inzet, zoals hypotheekrenteaftrek en andere toeslagen. De meeste van ons zijn hier compleet van afhankelijk, maar een ideale verdeling van welvaart is het allerminst. Het is te kwetsbaar. Kijk maar naar de toeslagenaffaire. Een andere bron van welvaart voor een deel van de bevolking is de gigantische stijging in huizenprijzen. Maar dit is geen waardecreatie, want er zit geen enkele inspanning in. En gratis geld bestaat niet; iemand betaalt altijd de prijs. In het geval van de huizen zijn dat alle mensen die nergens meer terecht kunnen of zich enorm in de schulden moeten steken om nog een huis te kunnen bemachtigen. Te sterk oplopende huizenprijzen zijn geen goed nieuws voor de samenleving als geheel.

Er zijn verschillende oorzaken voor deze uit de hand lopende situatie en het wordt tijd dat politici die gaan inzien en actie gaan ondernemen. Een belangrijke oorzaak is de dalende belastingafdracht van bedrijven, die ondertussen wel volop profiteren van wat de overheid en werkend Nederland allemaal voor ze doet. (Dit terwijl de btw wel is gestegen en de lasten van werknemers dus gewoon oplopen). En dan wil Rutte ook nog eens de dividendbelasting afschaffen en de multinationals extra miljarden kado doen. Dit soort politieke keuzes is de plaag van de Westerse wereld die maakt dat de Franse econoom Piketty gelijk gaat krijgen: De ongelijkheid tussen mensen met kapitaal, en mensen die alleen inkomen uit arbeid halen, zal steeds verder toenemen.

Hieraan ten grondslag ligt de filosofie die sinds de jaren 80’ – het tijdperk Thatcher-Reagan – de Westerse wereld is gaan domineren: het neoliberalisme. De overheid dient zich te beperken tot zijn absolute kerntaken en het individu (lees de kapitaalbezitters) krijgt absolute economische vrijheid. Dit denken heeft geleid tot de illusie dat ‘de onzichtbare hand’, oftewel vrije markten, alle problemen gaan oplossen. En die vrije markten hebben ons platformbedrijven gegeven als Uber, die van hun werknemers onderbetaalde slaven van een app, hebben gemaakt, en zo hun markt zijn gaan domineren. Wat is er gebeurd met bedrijven als Philips die in Eindhoven een samenleving op zichzelf vormden met scholen, studiebeurzen, carrièrekansen, en vrijetijdsverenigingen voor hun werknemers? Het geld dat de Uber-chauffeurs voor het platform verdienen vloeit naar de stinkend rijke aandeelhouders in Silicon Valley, terwijl de chauffeurs nauwelijks kunnen rondkomen van hun arbeid.

Een andere ontwikkeling die hieruit voortvloeit is de financialisering van de economie. Bedrijven verdienen steeds vaker geld met geld. Een voorbeeld is Apple dat zo’n 200 miljard dollar in kas heeft. Sinds de dood van Steve Jobs is er geen grote innovatie meer gelanceerd, maar ondertussen verdient het bedrijf bakken met geld met financiële handel. Handel waar de samenleving geen moer mee opschiet.

Het neoliberale economische denken zit hem ook in thema’s als loonmatiging en begrotingsdiscipline. Deze aanpak heeft volgens de auteurs zijn intrede gedaan in 1982 toen onder Lubbers het ‘Wassenaar-akkoord’ gesloten werd. De vakbonden gingen hierin mee met loonmatiging, maar ze vergaten erbij te onderhandelen dat dit een tijdig iets moest zijn om uit de crisis te komen en geen permanente situatie. De rekening van de begrotingsdiscipline – die zowel in crisistijd als daarbuiten is gaan gelden – wordt betaald door de werknemers. De bedrijven ontspringen steeds de dans. Er waren tijden dat loonstijgingen van vijf procent normaal waren en belastingpercentages van 90 procent voor de vermogenden ook. Hier kunnen we ons niks meer bij voorstellen.

En dit is de kern van ‘Fantoomgroei’; de verhalen die we elkaar vertellen worden vanzelf werkelijkheid. En op dit moment is het verhaal dat lonen nooit teveel mogen stijgen. We moeten vooral bezuinigen en de tering naar de nering zetten. Ondertussen moeten de rijksten onder ons vooral geen strobreed in de weg gelegd worden. En daar komen domme voorstellen zoals het afschaffen van de dividendbelasting vandaan. Als die zo’n probleem was zouden bedrijven als Unilever toch nooit zo succesvol zijn geworden?

Nog los van de kloof tussen de kapitaaleigenaren en de rest, is er in de hedendaagse maatschappij ook een grote kloof ontstaan tussen hoogopgeleide werknemers en de middenklasse. Neem een bedrijf als Bol.com. Op het hoofdkantoor zit slechts een klein deel van het werknemersbestand. Dit zijn de inkopers, de managers, de marketeers en de developers. Zij verdienen goed geld en kunnen profiteren van de huizenbubbel. Het grootste deel van het personeel bestaat echter uit Oost-Europeanen die tegen het minimumloon in de distributiecentra onze orders aan het verzamelen zijn. Deze onderbetaalde krachten wonen samen in gedeelde vakantiehuizen waar ze grote bedragen voor neertellen. En de achteruitgang treft niet alleen buitenlandse werknemers. Steeds meer Nederlanders werken als ZZP’ers. Sommige verdienen goed, maar een groot deel (40 procent) verdient minder dan 16.000 bruto per jaar. Dit is de economie anno 2021.

We hebben een samenleving gecreëerd waarin werknemers – zelfs tweeverdieners – geen huis meer kunnen kopen. We zijn allemaal geprogrammeerd om te denken: ‘als de economie maar groeit’. Maar wat hebben we eraan als een loonsverhoging ondenkbaar is en zaken in de reële economie (zoals huizen, eten en energie) steeds duurder worden?

In plaats van ongrijpbare economische groei, heeft het onderwerp economie veel meer te maken met de vraag in wat voor samenleving we willen wonen. En dat is helaas niet de samenleving waar we nu in leven en al helemaal niet de samenleving waar we naar op weg zijn: een wereld gedomineerd door 10.000 miljardairs en de rest van de wereldbevolking overlevend als platformslaven.

Er zijn landen waar ze het anders zijn gaan doen. In 2019 heeft de Nieuw Zeelandse overheid het Bruto Binnenlands Product laten varen als belangrijkste indicator van de economie. Want als de economie groeit, maar mensen ongelukkiger en onsuccesvoller worden, wat heb je dan aan zo’n cijfer? Niks.

Dat er vele landen mogen volgen.

Lessen in merkenkracht van Cor Boonstra

Een merk is de kern van de waarde van je bedrijf, stelt oud-bestuurder Cor Boonstra in het onlangs verschenen business boek ‘Boonstra: 19 lessen uit het leven van Nederlands meest dwarse CEO’, opgetekend door reclameman Manfred Bik.

Boonstra over merken 1

Merken zijn vandaag de dag ondergewaardeerd. Boonstra: “Mensen denken tegenwoordig: O ja, een merk… Jongens, een merk, er moet ook nog een merk op – verzin even wat.”

Dat levert geen echte relevantie op. In de tijd van Boonstra werkte dat heel anders. Het spel bij de bedrijven waar hij met de scepter zwaaide – Douwe Egberts, Sara Lee en Philips – was merken opkweken en dan in zoveel mogelijk markten uitrollen. Een merk wordt groot gemaakt door maar twee dingen: een sterke belofte verpakt in een goed idee, en een consequente uitvoering in iedere verschijningsvorm van dat merkidee, hoe minutieus ook.

De les van Boonstra is dan ook: ‘Een merk is als een religie, dus moet je het ook behandelen als een religie.’

Dat gevoel dat je over een merk kan hebben kun je niet faken. Boonstra: “in de winkel van mijn ouders had je haast geen artikelen met een merk erop. het waren bijna allemaal blanco spullen. Eieren, meel, melk, suiker uit een vat. En daartussen stond dan dat prachtige fiere rode pak met die juffrouw met de koffiekan erop en die mooie letters! Bovendien was het hartstikke Fries. Zoals je ook bij Philips altijd een zekere trots voelde, omdat het Nederlands was.”

Boonstra over merken 2

Daarnaast speelde oog voor detail – soms bezetenheid genoemd – een grote rol. Een ex-medewerker: “We werden er soms gek van hoe hij kon doorgaan over een minutieus dingetje. Er moesten bijvoorbeeld altijd verse witte bloemen zijn in Utrecht, in mooie vazen, omdat meneer Boonstra dan vond dat de boel er zo fijn uitzag op kantoor. Het is maar één voorbeeldje, maar het punt was: hij lette op alles, echt alles.” Voor Boonstra bestaan er helemaal geen ‘minutieuze dingetjes’. Het is allemaal onderdeel van de essentie, zegt hij.

In een interview uit 1993 zei hij hierover: “Niets in een organisatie is te pietluttig om er niet op te letten. Alles telt mee, tot in het kleinste detail. Of het nu gaat om een dopje op een deodorant of om een bepaalde kleurcode, je moet álles serieus nemen. Ik kan ook kwaad worden als de kleur rood op een Douwe Egberts-geschenkenwinkel verbleekt is en niemand dat aangepast heeft omdat ze kleurenblind zijn. Als iets afwijkt van de standaard kan ik daar nijdig over worden. Juist van de waarde van onze merkartikelen moeten wij het hebben. Als je daaraan op je eigen houtje gaat zitten schaven, ondergraaf je ons kostbaarste bezit. Daar mag niemand met zijn vingers aankomen.”

De essentie van zijn betoog is helder: een merk, dat is zoiets als een religie en moet je ook behandelen als een religie.

Dierloze snacks gat in de markt

Het is jammer dat ik geen ondernemer ben, want sinds ik bij AvG werk zie ik meer kansen dan ooit. Zo zou ik Philips aanraden de ‘Recyclops’ op de markt te brengen. Een slimme vuilnisbak met een oog dat direct kan detecteren waarvan afval gemaakt is voordat hij het opeet, samenperst tot ultra-compact balletje en in het juiste compartiment laat vallen. @Philips innovatie team, neem gerust contact met me op om hier over te sparren. 🙂 .

Een andere markt waar ik kansen zie is de markt voor snacks. Sinds ik geen vlees meer eet, kom ik op het gebied van snacks nauwelijks aan mijn trekken. Het probleem? In alle snelle snacks zit vlees verwerkt: hamburgers, kroketten, saucijzenbroodjes, etc. Zelfs in drukke winkelgebieden, moet ik echt mijn best doen om iets anders te vinden dan het kaasbroodje, waar ik er al zo’n 200 per jaar van consumeer. FEBO is op de goede weg door het vitaaltje (vega-kroket) in de muur aan te bieden, maar nu nog een vegetarische hamburger…

Ik denk dat ik niet de enige ben die hier behoefte aan heeft. Vegetarisme is steeds minder een hippie-beweging, en steeds meer een economische noodzaak. Veel grondstoffen raken uitgeput, de wereld raakt overbevolkter, en er is behoefte aan een zo efficiënt mogelijke productie. Er zijn veel mensen die (vaker) het vlees links laten liggen en gaan voor een minder belastend alternatief. Als je iets aan kunt bieden wat echt lekker is, kun je een killing maken zonder daarvoor indirect dieren om zeep te helpen.

Vleesloze snacks

In de Metro stond laatst een ondernemer die het begrepen had. ‘Vleesch noch Visch’ gaat in Amsterdam de concurrentie aan met de vette hap op de straat. Hun product: Griekse pita en vegetarische gyros en verse huisgemaakte tzatziki. Oprichter Steff Veldkamp: ‘In heel de wereld kan je heerlijk en gezond eten op straat, behalve in Nederland.’

Hij benadrukt hier vooral het gebrek aan een streetfood cultuur, en dat lijkt me de juiste aanpak. Ga je teveel op het vleesloze aspect zitten, en mensen denken dat je een geitenwollensok bent. Nog beter: benadrukken dat het ‘gezond’ is. Dat is al langer een trend waar veel geld te verdienen valt. Het laatste verkoopargument is gemak. Veldkamp: ‘Wie nu uit zijn werk komt en geen zin heeft om te koken, is aangewezen op de snackbar of een restaurant. Het grote gat tussen die twee willen wij opvullen.’

Ik voorzie een mooie toekomst voor ‘Vleesch noch Visch’ en soortgelijke initiatieven. Zelf blijf ik echter doen wat ik doe: Het bedrijven van ondernemende journalistiek.